Zie hulpvragen niet als belasting

(foto: Arjan Broers)

Het goede leven voor allen. Vanuit Dominicaans-theologisch en interreligieus perspectief gaat het DSTS op zoek naar ingrediënten die nodig zijn voor dit leven. In deze serie ‘Het goede leven voor allen’ komen verschillende mensen uit de dominicaanse beweging aan het woord. Wat zijn hun smaakmakers? Als eerste spreekt Erik Borgman. Hij is lekendominicaan en hoogleraar Publieke Theologie aan Tilburg University en academisch directeur van Tilburg Cobbenhagen Center. “Het gaat niet om wat ik me als goed leven voor stel, maar om wat anderen zich als goed leven voorstellen.”

Wat versta jij onder het goede leven voor allen?
“Een goed leven is volgens mij een leven waarin je niet alleen voldoende te eten hebt, beschut bent tegen kou en gevaar, en waar je mensen om je heen hebt bij wie je je thuis voelt. Goed leven is een leven dat je mede zelf vorm geeft. Zo ervaar je dat je ertoe doet, van belang bent. Dat het verschil maakt dat je er bent. Echt goed leven voor allen is een leven waarin wij het goede leven van anderen zien als onontbeerlijk voor ons eigen goede leven.

Dat maakt de formulering van deze vraag meteen problematisch. Het gaat er niet om wat ik mij voorstel als goed leven voor allen. Dat is projectie van mijn verlangens op anderen. Het gaat erom wat anderen zich als goed leven voorstellen en dat wij elkaars verlangen wensen te vervullen.

In de meeste voorstellingen van samenleven worden mensen gezien als concurrenten. Wat jij krijgt, wordt mij onthouden en omgekeerd. Hier denkt de christelijke traditie radicaal anders over. Mensen zijn gemaakt om met elkaar te delen. Ze worden alleen gelukkig als zij anderen gelukkig kunnen maken. In de heersende cultuur ontbreekt het aan vertrouwen dat het verlangen om voor anderen van betekenis te zijn onze bestemming onthult: leven in gemeenschap die door liefde wordt samengehouden.”

Hoe geef je in je eigen leven hier vorm aan?
“Ik probeer te zien hoe mensen in feite voortdurend hun leven investeren om elkaar gelukkig te maken en zelf gelukkig worden als dit lukt. Ik probeer mijzelf daaraan toe te vertrouwen: durven te leven van wat mij gegeven en gegund wordt, wat mij toevalt. Ook als mij iets overkomt waar ik liever vrij van gebleven was. Een lichamelijk ongemak, bijvoorbeeld, zoals ik beschreef in het artikel ‘Litteken‘.

De dominicaanse traditie steunt me hierin. Deze traditie weet dat wij van genade leven. Hiernaar verwijst het feit dat de dominicanen een bedelorde zijn. ‘Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs’, zegt Jezus in het Matteüsevangelie, ‘neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard’ (Matteüs 10,9-10).

Dit betekent wat mij betreft niet dat mensen niet voor zichzelf op mogen komen. Het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden, kan juist aanzetten tot een streven naar rechtvaardigheid. De ervaring als arbeider niet het loon te krijgen wat je toekomst, kan ertoe leiden dat jij je gaat inzetten voor een rechtvaardige beloning voor ieder. Maar ik vind het heel moeilijk te begrijpen dat bestuurders zich onrecht aangedaan kunnen voelen als zij niet meer mogen verdienen dan € 181.000 per jaar, de zogenoemde WNT-norm. Ik ben er vrij zeker van dat Onze Lieve Heer daar al helemaal niets van begrijpt. Het gaat erom dat we Gods rijk en zijn gerechtigheid zoeken. Dan krijgen we alles wat we maar kunnen wensen erbij (Matteüs 6,33).”

Hoe zou de samenleving hier vorm aan kunnen geven?
“Onlangs preekte ik het stukje uit het Matteüsevangelie dat gaat over het op reis gaan zonder geld of reistas. Ik zei:

Laten we even tot ons doordringen wat dit betekent. Degenen die zich gedragen als profiteurs – want dat lijkt Jezus zijn leerlingen toch op te dragen en daartoe lijkt hij ze uit te zenden – belichamen de meest kostbare gave die mensen te geven hebben: vertrouwen.

Wat zou het helpen als we elkaar niet voortdurend probeerden te dwingen productief te zijn en ons te gedragen op een manier die in onze ogen ‘normaal’ is! Als we iemand die hulp nodig heeft niet zouden beschouwen als belasting, maar als iemand die, zonder dat ik dit verdien, mij de eer aandoet op mij te vertrouwen in zijn verlangen naar geluk. Als we niet zouden hoeven op te scheppen over hoe belangrijk wij zijn, maar zonder smoesjes onze kleinheid en beperktheid onder ogen zouden kunnen zien.

‘Niet jullie hebben mij, neen, Ik heb jullie uitgekozen’, zegt Jezus in het Johannesevangelie, ‘en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn’ (Johannes 10,16). Zoveel vertrouwen wordt er in ons gesteld! Ik vind dit bevrijdend en levengevend. Het wantrouwen waarmee de samenleving ons in het gareel meent te moeten houden, ervaar ik daarentegen als een gevangenis vol levende doden.”

Tanja van Hummel is stafmedewerker van het DSTS.